Voordelen van moedermelk
Tijd om te lezen: 4 min.
De melkproductie komt normaal gesproken 24-72 uur na de bevalling 'op gang'. Het initieert (start) de toename van grotere hoeveelheden melk.
Wordt gedefinieerd als weinig of geen gevoel van volle borsten of lekken bij de moeder > 72 uur na de geboorte. 1
Vrouwen met een vertraagde secretoire activatie hebben 60% meer kans om na 4 weken te stoppen met borstvoeding geven. 2
Er zijn enkele omstandigheden waarbij moeders risico lopen op een vertraagde secretoire activatie.
Er moet voor en na de geboorte op deze risicofactoren worden gecontroleerd, omdat ze een negatieve invloed kunnen hebben op de borstvoeding en de totale melkproductie.
Lees meer over het beschermen van de melkproductie van moeders met risicovolle omstandigheden.
De juiste klinische interventie op het juiste moment biedt een moeder de beste kans om haar borstvoedingsdoelstellingen te bereiken.
Voor sommige moeders kan het, als er sprake is van risicovolle omstandigheden, nodig zijn om de borststimulatie te maximaliseren en de borst volledig te ledigen door naast borstvoeding ook te kolven en met de hand af te kolven, zodat ze voldoende moedermelk kunnen produceren. 1
Een afwachtende houding kan ertoe leiden dat er eerder borstvoedingsproblemen optreden. 1
Vrouwen die een vertraging ondervinden bij het begin van de secretoire activatie, zijn mogelijk minder goed in staat om na vier weken exclusief borstvoeding te geven. 2
Risicovolle omstandigheden en vertraagde secretoire activatie moeten worden gebruikt als een klinische indicatie om vrouwen te identificeren die een groter risico lopen op borstvoedingsproblemen en eerder stopzetten van de borstvoeding. 2
1. Hurst NM. J Midwifery Womens Health. 2007; 52(6):588–594.
2. Brownell E et al. J Pediatr. 2012; 161(4):608–614.
3. Poston L et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2016; 4(12):1025–1036.
4. Rasmussen KM, Kjolhede CL. Pediatrics. 2004; 113(5):e465-471.
5. Preusting I et al. J Hum Lact. 2017; 33(4):684–691.
6. Wu J-L et al. Breastfeed Med. 2021; 16(5):385–392.
7. Kraut RY et al. PLoS One. 2017; 12(10):e0186591.
8. Dewey KG et al. Pediatrics. 2003; 112(3):607–619.
9. Dahlen HG et al. BMJ Open. 2021; 11(6):e047040.
10. Hobbs AJ et al. BMC. Pregnancy. Childbirth. 2016; 16:90.
11. Dewey KG. J Nutr. 2001; 131(11):3012S-3015S.
12. Grajeda R, Pérez-Escamilla R. J Nutr. 2002; 132(10):3055–3060.
13. Nommsen-Rivers LA et al. Am J Clin Nutr. 2010; 92(3):574–584.
14. Brown A, Jordan S. J Adv Nurs. 2013; 69(4):828–839.
15. Thompson JF et al. Int Breastfeed J. 2010; 5:5.
16. Boies EG, Vaucher YE. Breastfeed Med. 2016; 11:494–500.
17. Pérez-Escamilla R et al. Am J Public Health. 1994; 84(1):89–97.
18. Salariya EM et al. Lancet. 1978; 2(8100):1141–1143.
19. Spatz DL et al. J Perinat Educ. 2015; 24(3):160–170.
20. Furman L et al. Pediatrics. 2002; 109(4):e57.
21. Huang S-K, Chih M-H. Breastfeed Med. 2020; 15(10):639–645.
22. Chapman DJ, Pérez-Escamilla R. J Am Diet Assoc. 1999; 99(4):450-454; quiz 455-456.
23. Spatz DL. MCN Am J Matern Child Nurs. 2020; 45(3):186.
24. Gavine A et al. Int Breastfeed J. 2016; 12:6.
25. Meier PP et al. J Perinatol. 2016; 36(7):493–499.
Artikelen die van belang kunnen zijn